donderdag 3 november 2011

over zeggen

Ik stond op met hoofdpijn. Ik had de avond ervoor ehbo gehad en plastic baby’s en de geur van alcohol doen het niet goed bij mij. Ik sliep goed, maar te vast en werd wakker in niemandsland, met hoofdpijn. Ik besloot te gaan. Ik schoot mijn kleren aan. Spijkerbroek, slobbertrui. Die laatste bleek te warm en ik moest iets nieuws verzinnen. Dat werd geen makkelijke opgave. Na afronding beloonde ik mij met een jagermeister en vloog de deur uit.
Ik had last van mijn ogen. Ze deden zeer en iedere beweging deed me tollen. Ik rookte een sigaret, at een half koekje en rookte nog een sigaret. Ik deed een race tegen de klok, omdat ik altijd te laat vertrek, maar altijd op tijd aankom. Ik schreeuwde mee met Adele.
Hij had een praktische mededeling. Doet het ook niet goed bij mij. De praktische mededelingen van expeut maakte mij van woedend naar onverschillig en de huishoudelijke mededeling van J deed mijn wereld schudden. Het was dat hij weg ging. Deze viel mee. Een beetje geschuif.
Ik dacht dat ik twee verschillende mailtje had geschreven. Ze bleken dezelfde betreft inhoud. Ik had ze de avond van te voren nog gelezen omdat ik het wilde onthouden. Ik had jammerlijk gefaald, maar het was toch leuk geprobeerd. We spraken over de mails. Over het Thema Van De Maand; zorgen en beschermen. God wat ben ik blij als oktober vertrekt. Je kunt de vragen wel bedenken. De antwoorden ook want meestal zeg ik dat ik het niet weet. Heel origineel.
Het ging niet zo goed. Mijn hoofdpijn verergerde. Ik kreeg het warm. Koud. Warm. Koud. Poppe gaf continue commentaar. Dat ze wel klaar was met dit onderwerp. Of we het over iets anders konden hebben. Bij voorkeur iets leuks. Ze vond dat hij te lang bleef lullen en we het nou wel begrepen. Ik begreep steeds minder van wat hij zei, voornamelijk omdat ik het gewoon niet kon verstaan. Zinnen werden weg gemaakt. Woorden. Ik hoorde dat hij sprak en zag het maar kon van de brij geen woorden maken. Ik werd misselijk. Moest overgeven. Ik keek naar de tijd en zei haar; nog een kwartiertje, nog maar een kwartiertje. Ik zei ook; zeg het maar tegen hem. Ze deed het niet.
Hij maakte een voorbeeld. Met water en kindjes die verdrinken. Ik dacht dat ik het daar zou verliezen. Ik voelde me wegzakken en het waterkoud krijgen. Ik doe het ook niet zo goed op water. Het bleef stil. Hij bleef stil. Zeg wat, hoopte ik. Zeg wat. Hij zei wat. Met zijn woorden als ladder klom ik terug naar waar we waren.
Het einde kwam. Ik zei dingen die ik later wilde weghalen. Hij zei dat ik mocht voelen dat ik hem dood wilde schoppen. Ik glimlachte en zette een nagel in m’n hand. Fijn weekend en tot volgende week.
Nog voor ik bij de auto was flipte ik. Vloekend liep ik de straat uit. Ik knalde bijna tegen een koehond aan en glimlachte vriendelijk. Dat dan nog wel. In de auto zocht ik met trillende handen naar eminem en liet zijn geschreeuw over me heen komen. Ik reed weg. Ik reed te hard. Ik slipte twee keer door maar het deed me niets. Ik werd er bozer van. Ik reed gevaarlijk. Roekeloos en te hard. Ik keek steeds op de teller en hoopte dat we niet geflitst zouden worden. Eenmaal thuis liep ik met grote stappen naar de laptop en tikte woest een mailtje. Daarna nam ik een jagermeister, een sigaret en probeerde rustig te worden. Het lukte en toen voelde ik hoe moe ik was. Ik kreeg het koud en kroop onder de dekens.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten