dinsdag 20 maart 2012

met jou gaat alles goed.

Ja.

Hoi met mij.

Ja?
-stilte-
Wat is er?

Oh niks. Ik belde even om te vragen hoe het met je is. Mag dat niet?

Jawel, maar we hebben elkaar al twee keer gesproken vandaag, dus vandaar.

Oh. Nou. Je bent mijn dochter en je was niet lekker dus ik bel om te vragen hoe het is. Dat doen moeders nou eenmaal. Mag ik dat niet?

Jawel, het gaat wel.

Oh. Fijn. Nou we zijn goed opgeschoten vandaag. De dozen zijn naar de stort en de vloerbedekking is gelegd. Ik mag morgen pas stofzuigen….. –en zo verder-

Maar goed dat je je weer beter voelt. Dan ben je er morgen ook bij Daan’s verjaardag toch? Ik moet gaan want ik moet naar koor.

Ja. Dag.
Beterschap hé? Rust maar goed uit.



zondag 4 maart 2012

don't panic.

Paniek.

Geen oerpaniek. Niet de paniek die in ieder vezel van je lijf kruipt. Je verlamt en je bevriest. Niet die paniek. Geen blinde paniek. Niet de paniek dat je niet meer weet waar je het zoeken moet. Dat je zoekt en zoekt naar iets. Dat een beetje zacht. Verzacht. Niet die paniek. Geen verdrietpaniek. Niet de paniek die je voelt als de ander weggaat. De ander waar je van houdt. Door dood of eigen beweging. Dat je denkt dat je zelf ook niet meer kunt bestaan. Niet die paniek.

Angstpaniek. De paniek die je doet tollen. Die de aarde van je vervreemdt. Die als een caleidoscoop draait. Dat je hebt geïncasseerd en dat er weer iets nieuws komt. Die je kotsend boven de wc laat hangen. Die paniek.

Ik reed naar huis. Ik overschreeuwde de paniek met Eminem. Vriendje was niet thuis en ik belde hem om te zeggen dat ik dat wel was. Ik had mijn jas nog aan en mijn tas nog om. Ik gooide eerst mijn kleren in de was. Ook alles, alles wat ik aan had. Alsof de smet erop zat. Ik ging douchen.  Paniek. Ik draaide. Ik liep heen en weer in de douche. Ik gooide mijn hoofd tegen de muur. Ik dacht aan de dokter. Aan mij. Aan dat het waar is. Ik draaide en draaide. Ik had het zo koud. Zo koud. Ik maakte de douche heter.

Over het jongetje en ik. De man en mij. Ik werd verdrietig omdat ik me het jongetje dat hij was zo goed voor kon stellen. Ik vond het zo oneerlijk dat hij zo kapot was gemaakt. Ik dacht aan de dokter. Dat hij en ik seks met hem hebben gehad. Een vreemde driehoek. Een onuitwisbare verbondenheid die me deed walgen.

Het stoppen van het water haalde me langzaam naar de andere kant. Ik vond dat ik blij moest zijn met dat ik het wist. Hoeveel van ons krijgen nooit de bevestiging van dat wat ze zich herinneren. Daarnaast. Ik stelde me aan, want wat herinnerde ik me nou eigenlijk. 

Het weekend herhaalde ik dit rondje. Van douchen waar ik de klap kon voelen, naar buiten waar ik probeerde weg te maken.

Maar weg ging het nooit meer.