zaterdag 18 augustus 2012

nep babies


Lief hé? Dit zijn reborns. Het zijn geen echte babies. Je kunt de ogen sluiten en de fronzen vegen. Je kunt de beentjes strekken en buigen. Je kunt de armpjes op je heen draperen en doen alsof het je vast houdt. Het huilt niet, het poept niet en het heeft niet nodig. Ze gaan niet dood. Dat zijn ze al.

Je betaald zo’n 500 tot 800 euro voor zo’n pop en dan heb je een levensechte baby in huis gehaald. Nee. Niet echt. Het is een pop. Vrouwen over de hele wereld laten hun kindjes, al dan niet dood, namaken om ze vervolgens vol trots te laten zien aan hun omgeving. De pop gaat mee naar de supermarkt, naar verjaardagen en allerhande activiteiten. Deze dode baby leent zich daar uitstekend voor. Liefhebbende echtgenoten, vriendinnen en familie kijken met een mix van verbazing en walging naar pop en pasgeboren moeder, niet wetende wat ze met de situatie aanmoeten. Wanneer echtgenoten een nee uitspreken tegen het in huis halen van een pop, die verdomd veel lijkt op de dode baby die ze een half jaar geleden begraven hebben, schiet de verloren moeder in de wanhoop en de paniek. En verdriet. Het lijkt op een kinderwens, maar dan nee. Niet echt. Het is een pop.

Ik dacht serieus dat ik in de maling werd genomen toen we dit op tv zagen. Als je nou zo nodig de behoefte hebt om met iets te zeulen dan kun je een zak rijst kopen en die een jurkje aan doen. Noem dr lisa en je hebt een nep baby. We werden niet in de maling genomen. Dit is echt. Het is in Nederland opkomend en als de rest van het land net zo tolerant is als ik dan zal het wel de volgende stille epidemie onder huismoeders worden. Gelijk aan alcohol of medicijnmisbruik, depressie of ongelukkig zijn. De breiclub van vroeger klinkt ineens zo slecht niet.





dinsdag 7 augustus 2012

re/view


De haptotherapeut zit achter mij. Ik heb alleen nog maar mijn ondergoed aan en heb een handdoek om gekregen. Ik zit op iets, maar weet niet wat. Ik denk een krukje. Midden in de ruimte. Er is veel ruimte achter mij. Links van mij de tafel. Schuin tegenover mij zijn bureau. Ik zag daarop de briefjes. Dank en liefde van zijn patiënten. Beeldjes, kaartjes, spreuken, Boeddha’s en wierook. De new age winkel wordt leeg getrokken om hier bij hun therapeut hun dankbaarheid in frutsels uit te drukken. Ik heb nog nooit iets anders aan een peut gegeven dan een laatste hand. Toch heb ik voor mijn huidige therapeut al iets gekocht. Niet uit een new age winkel en het was ook niet duur. Ik was ook nog niet eens begonnen met therapie. Het ligt in mijn kamer en ik zie het steeds. Ik moet niet vergeten dat er een dag komt dat ik dat ga geven. Of niet, maar dat is het idee.

Misschien zit hij ook op een krukje. Ik weet het niet. Ik voel zijn benen, hij zal wel op een kruk zitten. Of op zo’n plastic bal. Zo’n stinkding dat alle haren en viezigheid van de vloer aantrekt en waar jij dan lekker overheen mag rollen. Wat een fijnigheid. Tegenover me staat een boekenkast. Een smalle van een soort koloniaal hout. Het heeft dunne latjes aan de zijkant en houtsnijwerk aan de onderkant. Het is stoffig, maar niet te. Daarnaast staat de kapstok, daarnaast mijn stoel en daarop mijn jas. Daarop liggen mijn kleren. Op volgorde waarin ik ze weer aan wil trekken. En niet binnenstebuiten zodat ik dat niet nog hoef te doen.

Hij zit op een kruk. Denk ik. Ik voel de warmte van zijn benen tegen mijn dijen. We zijn bezig met iets van warmte. En voelen. Landen in mijn lijf? Zoiets. Ik geloof er niets van en probeer te zien wat hij doet. Door de warmte van zijn lijf en de plaatsing van zijn handen, zijn adem en waar zijn hoofd zich bevindt bepaal ik zijn lichaamshouding. Ik kan hem zien, zonder hem te zien. Hij zegt dat ik mijn ogen dicht moet doen en ik kijk of er spiegels zijn die hem gaan vertellen dat ik niet zal luisteren. Ik hou mijn ogen open. Hij ademt zwaar. Ik moet me ontspannen. Hij aait. Mijn schouders, mijn rug. Ik hou niet van deze zachte beweging. Hij laat zijn handen over mijn schouders glijden, over mijn bovenarmen. Foute boel. Ik ril. Ik heb het koud. Onder de handdoek zet ik mijn nagel in mijn huid en ik herpak. Hij herhaalt maar ik heb mijn bovenarmen uitgezet. Ze doen geen zeer meer. Hij maakt een grapje. Dat hij wel erg veel olie moet gebruiken. Ik lijk het haast op te zuigen. Hij ademt zwaar. Te zwaar voor de fysieke arbeid die hij moet leveren. Hij heeft zijn ogen dicht. Dat voel ik. Hij raakt opgewonden. Dat voel ik. Hij ademt steeds zwaarder en ik wacht. Tot hij klaar is. Hij vraagt of hij de voorkant ook mag doen en ik schud mijn hoofd. Hij glimlacht. Hij heeft nog iets voor me. Ik vind het vast fijn. Ik ben zo koud van binnen, zegt hij.

Hij pakt mijn hand en leidt me naar een andere kamer. Ik houd mijn handdoek voor me. Hij heeft een soort warmtebad gebouwd en hij had gelijk. Ik vond het fijn. Het waren zware kussens die warm werden. Ze lagen over mijn hele lijf. De druk en de warmte was prettig. Misschien was hij toch wel ok. Ik maakte een afspraak voor de week daarop.

Dan vraagt hij of ik het al aandurf op de bank. Tuurlijk durf ik dat. Hij kijkt naar me en hij twijfelt. Toch zet hij door. Ik probeer me vrij en niet ongemakkelijk naar de bank te bewegen. Hij laat me gaan liggen en zegt dat hij olie pakt. Dit keer is hij minder zoals de vorige keer. Hij zegt steeds dat ik moet ontspannen. Dat kan ik wel, maar niet voor lang. Hij vraagt of ik niet altijd pijn heb maar dat heb ik niet. Ik probeer me te ontspannen. Ik doe heel hard mijn best. Als hij klaar is zegt hij dat ik even moet blijven liggen. Ik wil dat niet, maar doe zoals verteld. Ik volg zijn stappen door de ruimte. Hij smst met iemand. Als ik mag op staan leidt hij me nog naar de ruimte met de kussens. Hij pakt me in en maakt het donker. Ik zit er nog geen 5 minuten of hij klopt op de deur. Legt zijn sleutels op de tafel neer. Dat hij weg gaat, maar dat ik mag blijven. Of ik even wil afsluiten. En weg.

Zodra ik de deur hoor sluiten schiet ik overeind. Ik vind dit niet fijn en wil hier weg. Als dit te maken heeft met vertrouwen en een band dan hoef ik het niet. ik pak mijn spullen en kleed me aan. Schiet zo snel ik het kan naar buiten. Sluit af met de sleutels. En dan. Ik weet niet wat ik met de sleutels moet. Ik gooi ze door de brievenbus. Hij zoekt het maar uit. Als het niet goed was tikt hij maar een ruitje in. Je kunt ze immers zien liggen.

Ik mail hem de volgende dag. Dat ik de situatie heel naar vond en dat ik besluit de therapie te stoppen. In antwoord hierop hangt hij aan de telefoon. 3 tot 4 keer per dag belt hij. Hij belt met verschillende nummers, waaronder een afgeschermd nummer. Hij spreekt mijn voicemail in, omdat ik niet op neem. Na twee weken ben ik het zal. Het is half 10 en hij belt weer. Hij is boos, dat ik hem zo in de steek gelaten heb. Hij heeft geïnvesteerd en een vertrouwensband met me geprobeerd op te bouwen, en hij vind het heel jammer dat ik hem niet toelaat.



Jaren laten hoor ik dezelfde woorden. Ik zocht een distherapeut en kwam bij een man terecht. Na een paar intakegesprekken, waarin hij me naar iets te intieme details van mijn seksleven vroeg, schreef hij een behandelplan. Het meest accurate plan dat ik ooit heb gelezen. Maar ik had geen goed gevoel en had me weer aangemeld bij het cib, waar ik bij stoney zou komen. Ik had hem dat ook al van te voren gemeld, dat die kans er in zat. Hij bleef met ‘de crisis’ zitten. Ik vertelde niet crisisgevoelig te zijn, een goed netwerk te hebben en me heel kut kunnen voelen zonder dat ik daaraan dood ga. Hooguit snij ik me het ziekenhuis in, grapte ik. Hij vond het geen leuk grapje. Ik vertelde hem dat ik me had aangemeld weer bij het cib en daarnaar terug ging.  Hij zei steeds; goh, wat jammer'. Hij zei dat hij er zo'n zin in had. Dat hij het zag als een bijzondere uitdaging om aan te gaan. Hij was zo teleurgesteld dat ik sorry zei. Toen sloeg de sfeer ineens om. Hij kreeg iets bozig in z'n stem. Hij zei dat het ook jammer was dat ik hem dit niet eerder had verteld. Dat er vele uren onbetaald werk in de dbc zaten. Dat hij in mij had geïnvesteerd. Dat we bezig waren met het opbouwen van een vertrouwensband. Toen zei hij ineens; laat maar. Dat is helemaal niet voor jou. Je moet je gevoel volgen. Hij wilde de behandelovereenkomst terug. Ik voelde me alsof ik op de basisschool zat en de uitnodiging voor een feestje terug moest geven omdat ik niet meer aardig was. Ik voelde hoe boos hij was. Ik dorstte nog weinig meer te zeggen. Het was heel ongemakkelijk. Hij wist niet hoe hij af moest sluiten. Hij wist niet wat te zeggen en ik had het gevoel hem te moeten helpen. Ik heb hem bedankt voor de tijd en me geëxcuseerd voor me afloop en ben weggegaan.

slit

Ik ben op mijn werk. Mijn collega zegt iets.


Ze ligt er al klaar voor.

Dat stopt de wereld. Mijn wereld. Ik halt. Ik val in een vacuüm waarin tijd niet bestaat. Mijn collega’s zien niets. Buiten vertraagt mijn pas niet. Buiten draait mijn wereld niet. Het wordt zwart voor mijn ogen. Ik blijf lopen. Ik struikel niet over speelgoed of kinderen. Ik hoor mij overleggen met mijn collega. Zeg haar wat ik zal doen en vraag haar andere taken op zich te nemen. Ik voel nog hoe mijn vingers het tafelblad raken en dan verdwijn ik.